Ga naar website navigation Ga naar artikel navigatie Ga naar inhoud

14. Bijzondere waardeverminderingen van vaste activa/ verlieslatende contracten

Gezien de substantiële impact van corona op de reizigersopbrengsten heeft de Groep vastgesteld dat er indicatoren zijn voor bijzondere waardevermindering van activa van een aantal kasstroom genererende eenheden (KGE) van de Groep. Allereerst zijn de verschillende KGE’s vastgesteld door de Groep, waarna de activa van deze KGE’s zijn beoordeeld op mogelijke bijzondere waardevermindering. Vervolgens is beoordeeld of de vorming van een voorziening voor verlieslatende contracten noodzakelijk was, naast de mogelijk te verantwoorden bijzondere waardevermindering.

De beoordeling van de KGE eind 2020 voor de bijzondere waardeverminderingstoets van vaste activa heeft geleid tot een gewijzigde samenstelling van de verschillende KGE’s van Abellio Duitsland, waarbij meer een regionale structuur is gevolgd. Dit heeft hoofdzakelijk te maken met de voorgenomen samenvoeging van een aantal entiteiten in 2021. Bij de beoordeling van de goodwill is Abellio Duitsland, evenals in voorgaande jaren, als één KGE aangemerkt, omdat het Abellio merk landelijk wordt gevoerd.

De realiseerbare waarde van de KGE’s is vervolgens vastgesteld op basis van de hoogste van bedrijfswaarde of reële waarde minus verkoopkosten. De bedrijfswaarde is bepaald door verdiscontering van de verwachte kasstromen per balansdatum.

De disconteringsvoet is vastgesteld na belastingen op basis van de rentevoet van overheidsobligaties die zijn uitgegeven door de meest kredietwaardige overheid in de relevante markt en in dezelfde valuta als de kasstromen, gecorrigeerd voor een risicopremie om zowel het verhoogde risico van een belegging in aandelen in het algemeen als het risico van de specifieke KGE weer te geven. Vanwege de financieringsstructuur van de activiteiten in Duitsland (voornamelijk leasing) is de disconteringsvoet voor Duitsland op een lager niveau vastgesteld dan in de andere landen.

Per land is de volgende disconteringsvoet na belastingen gehanteerd:

  • Nederland: 5,0%

  • Verenigd Koninkrijk 6,3%

  • Duitsland 1,9%

De beoordeling heeft geleid tot de volgende bijzondere waardeverminderingen:

(in miljoenen euro's)

Nederland

Verenigd Koninkrijk

Duitsland

Totaal

Materiële vaste activa

1.376

95

3

1.474

Immateriële vaste activa

136

8

4

148

Gebruiksrechten vaste activa

50

-

61

111

Vorderingen

-

112

-

112

Totaal

1.562

215

68

1.845

Nederland

De Coronacrisis heeft de Groep genoodzaakt om voor Nederland de analyse uit te voeren of sprake is van een bijzondere waardevermindering. Voor Nederland is het HRN contract als één KGE aangemerkt. Dit contract heeft een looptijd tot eind 2024. De reële waarde van de betreffende activa is niet betrouwbaar vast te stellen gezien de sterke verbondenheid van de activa aan het HRN contract, de treinen specifiek zijn geproduceerd voor het Nederlandse spoor en geen actieve markt bestaat voor deze specifiek treinen.

Bij de bepaling van de bedrijfswaarde zijn 3 scenario’s doorgerekend. De bandbreedte van de bijzondere waardevermindering in deze scenario’s ligt tussen € 1,2 en € 2,5 miljard. In het meest waarschijnlijke scenario zijn de volgende belangrijke assumpties gemaakt met betrekking tot:

  • verwachte inkomsten uit reizigersvervoer over de resterende contractduur; waarbij in 2024 een herstel is verondersteld tot 94% van het niveau van 2019, het niveau van voor corona. De ontwikkeling van reizigersvervoer is onder andere afhankelijk van macro-economische factoren zoals economische groei, congestie en ontwikkelingen in reisgedrag;

  • de inkomsten uit reizigersvervoer zijn mede afhankelijk van de keuzes ten aanzien van de dienstregeling, die worden afgestemd met het ministerie I&W;

  • voortzetting van het huidige OV studentenkaart contract;

  • een beschikbaarheidsvergoeding voor 2021, waarmee grote risico’s met betrekking tot inkomsten uit reizigersvervoer voor 2021 grotendeels worden gemitigeerd. Voor 2021 is € 601 miljoen aan beschikbaarheidsvergoeding geprognotiseerd. Voor de jaren daarna is geen beschikbaarheidsvergoeding ingerekend. De OV sector is in gesprek met het ministerie over een verlening van de regeling. Over het vierde kwartaal van 2021 is voor de regeling perspectief geboden, maar zijn de voorwaarden nog niet bekend;

  • inschattingen ten aanzien van uitkomsten van het passend maken van de organisatie aan de lagere reizigersopbrengsten met daaraan gerelateerde kostenbesparingen en reductie van investeringen;

  • in juni 2020 heeft het ministerie van I&W het voornemen bekend gemaakt om de concessie vanaf 2025 onderhands aan NS te gunnen. Dit is in september 2020 door de 2e kamer bevestigd. De looptijd en de voorwaarden van de concessie zijn nog niet bekend. Voor de periode na 2024 is verondersteld dat gunning van het hoofdrailnet contract plaats zal vinden onder voorwaarden waarbij NS de ‘cost of capital’ kan verdienen.

De uitvoering van de waardeverminderingstest heeft geleid tot een bijzondere waardevermindering van € 1.562 miljoen. De voornaamste onzekerheden die de bandbreedte van € 1,2 en € 2,5 miljard veroorzaken zijn:

  • (middel) lange termijneffect van corona op economie en verwachte economische groei;

  • (middel) lange termijneffect van corona op het reizigersgedrag in de verschillende reizigerssegmenten.

De verantwoorde bijzondere waardevermindering is ondanks een relatief hoge maximale bandbreedte (€ 2,5 miljoen) de beste schatting van de Groep. In het worst-case scenario is uitgegaan van een structurele en significante afname van de hiervoor genoemde onzekerheden, voornamelijk betrekking hebbend op een minder snel en/of niet structureel herstel van reizigersopbrengsten, die niet waarschijnlijk worden geacht. De sensitiviteit van de vermogenskostenvoet en herstel van reizigersopbrengsten is als volgt:

  • stijging/daling van de vermogenskostenvoet met 1% heeft een positief/negatief effect van circa € 100 miljoen ten opzichte van de verantwoorde bijzondere waardevermindering;

  • 10% lagere reizigersopbrengsten per jaar in de jaren 2022 tot en met 2024 leidt tot een hogere impairment van circa € 0,6 miljard ten opzichte van de verantwoorde bijzondere waardevermindering.

De Groep merkt hierbij op dat de onderliggende analyses aanzienlijke schattingsonzekerheden bevatten, waarbij deze onzekerheden vergroot zijn door onzekerheden hoe en wanneer de Nederlandse economie zich zal herstellen van corona, de blijvende impact die dit heeft op het reizigersgedrag en de wijze waarop OV-bedrijven in de toekomst zullen worden ondersteund. De realisatie kan afwijken waardoor de bijzondere waardevermindering in de toekomst wellicht aangepast moet worden met een positief of negatief resultaatseffect.

De bijzondere waardeverminderingen zijn naar rato in mindering gebracht op de boekwaardes van de activa van het HRN. De herziene boekwaardes worden over de resterende levensduur van de activa afgeschreven.

Er hebben zich geen bijzondere waardeverminderingen voorgedaan bij de overige activiteiten in Nederland (Stations ontwikkeling en exploitatie).

Abellio UK

De coronaviruspandemie in maart 2020 resulteerde in een majeure daling van de reizigersinkomsten. De bestaande spoorwegconcessiecontracten in het Verenigd Koninkrijk, met uitzondering van Merseyrail, zijn met ingang van 1 maart 2020 vervangen door noodovereenkomsten op korte termijn (EMA), waarbij de inkomsten- en kostenrisico's volledig zijn overgenomen door de Britse overheid en vervoerders een beheersvergoeding van maximaal 2% kunnen verdienen.

Met betrekking tot de drie Abellio DfT-concessies zijn de EMA's op 20 september vervangen door overeenkomsten inzake noodherstelmaatregelen (ERMA's). Deze contracten variëren in lengte, afhankelijk van de exploitant, van 6 tot 18 maanden. Net als bij de EMA's worden de kosten door het DfT gedragen met een, zij het kleinere, beheersvergoeding. Voor East Midlands Railway (EMR) loopt het ERMA-contract eind maart 2022 af, terwijl dit voor West Midlands en Greater Anglia in september 2021 afloopt met een optie voor DfT om dit te verlengen met maximaal 7 spoorperiodes van 4 weken.

Een fundamentele voorwaarde voor het overeenkomen van een ERMA-contract is dat elke Train Operating Company (verder TOC) instemt met een proces om de bestaande concessieovereenkomst aan het eind van de ERMA-periode te beëindigen tegen betaling van een beëindigingsvergoeding (termination sum), om vervolgens aanspraak te kunnen maken op een nieuw type (management) contract.

De TOC heeft de mogelijkheid om niet in te stemmen met deze beëindigingsvergoeding en terug te vallen op het oorspronkelijke contract. Dit is geen aantrekkelijk alternatief aangezien daarmee het omzetrisico met betrekking tot het passagiersvervoer bij de TOC blijft. DfT is een proces van overgang naar nieuwe contracten begonnen. Direct awards (onderhands gegunde contracten) met een looptijd van 4-6 jaar zullen de ERMA's vervangen wanneer de TOC's voldoen aan de kwalificatiecriteria. Meer details over het proces van direct award en de voorwaarden worden in de loop van 2021 verwacht.

Op grond van de situatie is ultimo 2020 een bijzondere waardeverminderingstoets uitgevoerd. Met betrekking tot deze analyse zijn belangrijke veronderstellingen gemaakt:

  • verwachtingen ten aanzien van de continuatie van de operaties in het Verenigd Koninkrijk;

  • verwachtingen ten aanzien van de inhoud van de direct award contracten, alsmede de looptijd hiervan;

  • omvang van de te betalen beëindigingsvergoeding en betalingen voor overdracht van activa;

  • ramingen van de kostenreductieprogramma's;

  • inschattingen ten aanzien van de reële waarde van de activa.

Bij de bijzondere waardeverminderingstoets van de vaste activa is de boekwaarde getoetst aan dan wel de bedrijfswaarde van de activa of de reële waarde minus verkoopkosten indien deze hoger is. De schatting van het management van de reële waarde van de activa ligt hoger dan de bedrijfswaarde en is daarmee de basis geweest voor de vaststelling van de bijzondere waardevermindering.

De reële waarde is geraamd op basis van de verwachte waarde die van een derde zou worden ontvangen aan het einde van de ERMA. Bij deze beoordeling is rekening gehouden met de concessieovereenkomst, de ERMA en de desbetreffende contracten. Alle significante activa die in deze documenten niet expliciet worden gewaardeerd, zijn vervolgens nader onderzocht om na te gaan of de netto boekwaarde die aan het einde van de ERMA wordt verwacht, een goede indicatie is van de reële waarde voor een derde. Dit ziet voornamelijk toe op overige materiële vaste activa. De sensitiviteit die inbegrepen zit in de reële waardebepaling is beperkt.

De uitvoering van de waardeverminderingstest heeft geleid tot een bijzondere waardevermindering van € 103 miljoen.

In aanvulling op de bijzondere waardevermindering van activa zijn nog te factureren opbrengsten afgewaardeerd. Deze zagen op reeds verantwoorde opbrengsten uit concessievergoedingen, die verantwoord waren op basis van de timing van onderliggende kosten. Door de gewijzigde contractvormen is het echter niet waarschijnlijk dat deze opbrengsten alsnog worden gerealiseerd. Hiernaast is een afwaardering verantwoord van een uitgaande claim vanwege het gewijzigde politieke klimaat en de toegenomen onzekerheid in het Verenigd Koninkrijk. Dit heeft geleid tot een afwaardering van de vorderingen voor een bedrag van € 112 miljoen.

Abellio Duitsland

Abellio Duitsland heeft geen inkomstenrisico en daarom zijn de financiële gevolgen van de coronapandemie relatief beperkt. In 2020 heeft Abellio Duitsland desondanks een verlies geleden vanwege hogere personeelskosten die niet middels de huidige contracten worden vergoed en boetes voor onder andere verslechterde punctualiteit waarvan de oorzaken buiten de invloedsfeer van de vervoerder liggen. Naar aanleiding daarvan heeft Abellio Duitsland een bijzondere waardeverminderingstoets uitgevoerd.

Belangrijke aannames in de analyse zijn:

  • het effectueren van specifieke contractuele bepalingen om te komen tot additionele compensatie vanuit de verschillende opdrachtgevers, voornamelijk met betrekking tot compensatie van gestegen personeelskosten en boetes voor onder andere verslechterde punctualiteit waarvan de oorzaak niet bij de uitvoerder ligt. Realisatie van deze bepalingen zijn essentieel voor toekomstige winstgevendheid;

  • het realiseren van ingezette resultaatoptimalisatie programma’s over de resterende contractduur, alsmede de timing hiervan;

  • het uitdienen van de concessiecontracten tot het einde van de resterende looptijd tenzij anders is overeengekomen.

Bij de bijzondere waardeverminderingstoets van de vaste activa is de boekwaarde getoetst aan dan wel de bedrijfswaarde van de activa of de reële waarde minus verkoopkosten indien deze hoger is. De schatting van het management is dat de bedrijfswaarde hoger is dan de reële waarde minus verkoopkosten en daarmee de basis geweest voor de vaststelling van de bijzondere waardevermindering.

De uitvoering van de waardeverminderingstest heeft geleid tot een bijzondere waardevermindering van € 68 miljoen. Deze bijzondere waardevermindering ziet toe op vaste activa van individuele concessies.

De sensitiviteit van de vermogenskostenvoet en herstel van reizigersopbrengsten is als volgt:

  • Stijging/daling van de vermogenskostenvoet met 1% heeft een positief/negatief effect van circa € 35 miljoen ten opzichte van de verantwoorde bijzondere waardevermindering;

  • Daling van de verwachte kasstromen met 10% heeft een negatief effect van € 84 miljoen ten opzichte van de verantwoorde bijzonder waardevermindering;

Op het moment dat de veronderstellingen in de komende periodes substantieel afwijken van die gehanteerd zijn bij de waardeverminderingstest per 31 december 2020 zal een nieuwe test worden uitgevoerd en kan dit leiden tot een verhoging of terugdraaiing van de bijzondere waardevermindering. Een terugdraaiing zal niet meer bedragen tot het niveau van de boekwaardes van de afgewaardeerde vaste activa rekening houdend met het oorspronkelijke afschrijvingspatroon.

Waarderingsgrondslag

De boekwaarde van de vaste activa van de Groep, wordt per iedere verslagdatum opnieuw bezien om te bepalen of er aanwijzingen zijn voor bijzondere waardeverminderingen. Indien dergelijke aanwijzingen bestaan, wordt een schatting gemaakt van de realiseerbare waarde van het actief. Van goodwill en immateriële vaste activa die nog niet gebruiksklaar zijn, wordt op iedere verslagdatum een schatting gemaakt van de realiseerbare waarde.

Voor een actief of een kasstroomgenererende eenheid is de realiseerbare waarde gelijk aan de hoogste van de bedrijfswaarde of de reële waarde minus verkoopkosten. Bij het bepalen van de bedrijfswaarde wordt de contante waarde van de geschatte toekomstige kasstromen voor belasting berekend met behulp van een disconteringsvoet voor belasting die een afspiegeling is van zowel de actuele markttaxaties van de tijdswaarde van geld als van de specifieke risico's met betrekking tot het actief. Voor de toetsing op bijzondere waardeverminderingen worden activa samengevoegd in de te onderscheiden groep activa die uit voortgaand gebruik kasstromen genereert die in grote lijnen onafhankelijk zijn van andere activa en groepen (de ‘kasstroomgenererende eenheid’). De in een bedrijfscombinatie verworven goodwill wordt voor de toetsing op bijzondere waardeverminderingen toegerekend aan kasstroomgenererende eenheden die naar verwachting zullen profiteren van de synergievoordelen van de combinatie.

Een bijzonder waardeverminderingsverlies wordt opgenomen indien de boekwaarde van een actief of de kasstroomgenererende eenheid waartoe het actief behoort, hoger is dan de geschatte realiseerbare waarde. Bijzondere waardeverminderingsverliezen worden in de winst-en-verliesrekening opgenomen. Bijzondere waardeverminderingsverliezen opgenomen met betrekking tot kasstroomgenererende eenheden worden eerst in mindering gebracht op de boekwaarde van eventueel aan de eenheden toegerekende goodwill, en vervolgens naar rato in mindering gebracht op de boekwaarde van de overige activa van de eenheid (of groep van eenheden).

Na bijzondere waardevermindering wordt de resterende boekwaarde afgeschreven over de verwachte levensduur van het desbetreffende actief.

Met betrekking tot goodwill worden geen bijzondere waardeverminderingsverliezen teruggenomen. Voor andere activa worden in voorgaande perioden opgenomen bijzondere waardeverminderingsverliezen bij elke verslagdatum beoordeeld op indicaties dat het verlies afgenomen is of niet langer bestaat. Een bijzonder waardeverminderingsverlies wordt teruggenomen als de schattingen zijn veranderd aan de hand waarvan de realiseerbare waarde was bepaald. Een bijzonder waardeverminderingsverlies wordt uitsluitend teruggenomen voor zover de boekwaarde van het actief niet hoger is dan de boekwaarde, na aftrek van afschrijvingen of amortisatie, die zou zijn bepaald als geen bijzonder waardeverminderingsverlies was opgenomen.

Toevoegen aan verslag
Print pagina